Zaterdag 29 december 1990
We zijn zaterdagmorgen enthousiast als we Gerda 's
morgens begroeten; Nathaniel heeft namelijk om vijf uur die morgen wel zeven
minuten achter elkaar gedronken. Ze is echter erg resoluut als ze me letterlijk
opdraagt om de dokter te bellen. En wij op onze beurt zijn daar weer verbaasd
over. "Ja maar, hij heeft het toch goed gedaan." En: "Kun jij
niet beter zelf bellen dan. Ik weet niet wat ik moet zeggen." Maar ze blijft
bij haar standpunt, en zegt zelfs dat ze geen verantwoordelijkheid meer durft
te nemen. Ze heeft er die nacht slecht van geslapen.
En zo gebeurt dus. Een verbaasde dokter ("Wat is er
aan de hand dan ?"), die toch vrij snel op de stoep staat. Weer onderzoek
in de baby-kamer, veel luisteren met de stethoscoop. Gerda en de dokter samen.
Ik merk dat er iets tussen hen is besproken, want als ik nietsvermoedend
binnen kom lopen, zwijgen ze allebei.
En dan, de dokter en Gerda weer terug in onze slaapkamer,
waar Ada met grote ogen in het kraambed ligt. En de boodschap dat het toch
beter is als we hem voor onderzoek naar het ziekenhuis brengen. "Vandaag
nog ?" Er wordt meteen een afspraak gemaakt met het Refaja-ziekenhuis. Als
de dokter weg is, komen de eerste tranen bij Ada. En logisch. Ik voel me
vreselijk onbeholpen met Gerda er bij. Weet me ook met de situatie niet echt
raad. We proberen op haar in te praten, en natuurlijk begrijpt ze wel dat het
beter is als ze gaan kijken of er wat aan de hand is. Maar toch. Een moeder in
haar kraambed, die haar kind los moet laten. En misschien wel terugdenkt aan
haar gevoelens van enkele weken geleden. Of juist verder doordenkt, aan de
toekomst.
Wat me van deze dag eveneens bijblijft, is dat gekke
gevoel, als er 's morgens, net bekend dat we naar het ziekenhuis moeten, visite
op de stoep staat, kraamvisite. Die gezichten, als je voorzichtig probeert te
vertellen dat ze nu even niet welkom zijn, en waarom ... Dat doet echt pijn
...!
Ik ga met Gerda en Nathaniel naar het ziekenhuis, waar we
om ongeveer half elf aankomen, terwijl mijn moeder bij Ada en de kinderen zal
blijven. En dan volgen een aantal onderzoeken. Na enige tijd wachten en een
mislukte poging wordt een X-Thorax (röntgenfoto van zijn longen) gemaakt.
Nathaniel zelf is in het begin erg rustig. In de couveusekamer blijkt dat zijn
temperatuur inmiddels is gezakt tot 35,6 graden. Zijn armpjes en beentjes
voelen koud aan.
Hij wordt uitgekleed en in een warmtebedje gelegd.
Diverse bloedonderzoeken volgen, waarbij flink in zijn handje of voetje geknepen
moet worden, omdat bij het prikken geen bloed wil komen.
Om twaalf uur wordt, na twee pogingen, een ECG gemaakt
(een hartcardiogram). Zijn gewicht wordt vastgesteld op 2760 gram (vijf en een
half pond). Via een door een zuster ingebrachte sonde, een slangetje wat via
zijn neus naar zijn maagje loopt, krijgt
hij zijn eerste voeding van die dag (en misschien wel van alle dagen dat
hij bij ons is …).
Na ruim een uur in het zeer stille ziekenhuis, het is
immers weekend, volgt de voorlopige conclusie van de dienstdoende kinderarts,
dokter Ceelie. Het heeft inderdaad met zijn hartje te maken, op de longfoto is
te zien dat dit erg groot is. Maar de contouren zijn wel erg wazig, wat er op
duidt dat er vocht in zijn longetjes zit. Hij overlegt met het Sofia kinderziekenhuis
in Rotterdam, waar hij maandag verder onderzocht zal worden.
In het verslag wat de zusters van hem bijhouden, wordt
vermeld dat Nathaniel erg bleek/grauw ziet, met een blauw waas om zijn mond en
ogen, en veel bloedvattekeningen. Verder heeft hij een snelle ademhaling en
een hoge polsslag van soms wel 160 per minuut. Maar dat zijn dingen die onszelf
pas later op zullen vallen.
Zodra we iets weten, bel ik om kwart over twaalf naar
huis, omdat ze daar ook in spanning zitten te wachten. Hoewel we dus niet veel
concreets te melden hebben, omdat verdere onderzoeken nog zullen volgen.
En zo blijft onze kleine jongen heel alleen achter als we
om kwart voor twee naar huis gaan, Gerda en ik. Het is allemaal heel
onwerkelijk. Er wordt van alles uitgevoerd met je eigen kind, net geboren,
maar voorlopig moet je alleen maar wachten. Onwerkelijk ja, heel onwerkelijk.
O God, terwijl ik dit zo koel en nuchter zit op te schrijven,
en de woorden als vanzelf beginnen te komen, puttend uit mijn verre
herinneringen, voel ik de gevoelens weer komen van toen, de sfeer van een
vreemd ziekenhuis, waar je nog nooit bent geweest. Vreemde omstandigheden.
Een huilend kind achterlatend. Een hoofd dat bonkt van vele, over elkaar heen
tuimelende gedachten. En alsmaar het idee hebben, dat al die indrukken zich in
mijn geheugen griffen. Bewaren, onthouden, dreunt het in mijn hoofd. En: hoe
zal Ada reageren? En dan natuurlijk de belangrijkste vraag van allemaal: wat
zal er met dat kleine mannetje aan de hand zijn? Toch is er bij mij geen spoor
van angst of bange voorgevoelens. Ik laat, zoals bijna altijd trouwens, alles
maar komen zoals het komt. Ik denk alleen maar: 'alles sal reg kom'. Is dit,
God van Nathaniel, nu echt vertrouwen op Uw ondoorgrondelijke wijsheid? Of is
het juist lijdelijke passiviteit, zoals de christen in de loop der eeuwen al
vaak verweten is? Ik weet het antwoord echt niet.
En dan, thuiskomen, en Gerda die in Ada's armen valt.
Twee huilende vrouwen, en een onhandige vent. En vertellen. Elk detail.
Kinderen en een vrouw aan je lippen. Die ogen, die grote, vragende ogen ....
Zes blauwe en twee bruine. Een wereld vol angstige vragen.
Diverse telefoontjes moeten dan gepleegd worden
natuurlijk, naar de directe familie, naar de dokter, de dominee etc. We bellen
ook naar het ziekenhuis, dat we vanavond zullen komen. De toestand van
Nathaniel is dan weer wat stabieler. Hij is erg moe van alle onderzoeken. Zijn
temperatuur is verder opgelopen naar 38 graden, maar dat komt door de te hoge
warmte in zijn bedje.
Het is ergens in de loop van deze dag dat Gerda de
suggestie oppert, om van alles wat gebeurt een verslag te schrijven. Niet
uitgebreid, maar in telegramstijl. In het begin wel een gek idee, maar naar
later blijkt een gouden tip.
's Avonds eten we vroeg, lezen nog voor aan de jongens,
en doen ze dan naar bed. Als mijn vader en moeder komen, drinken we eerst
koffie. Omdat ik zelf wel een rijbewijs, maar geen auto heb, rijdt mijn vader
Ada en mij naar het ziekenhuis. Mijn moeder past op de andere kinderen. Ada in
een rolstoel naar de kinderafdeling, helemaal aan het eind van een lange gang.
Nathaniel is erg slaperig, en ziet geel. Zijn temperatuur is weer gezakt naar
net boven de 37 graden. Ada probeert hem te laten drinken, maar hij krijgt maar
10cc binnen. De rest krijgt hij via de sonde toegediend. Ik maak veel foto's.
Ada is erg verdrietig, zoals ook de zuster in haar verslag vermeldt. Op een foto
is dat goed te zien. Starend, met betraande ogen, naar een klein, afhankelijk
schepseltje, zichzelf machteloos voelend.
Om half tien zijn we weer thuis. Nadat Ada eerst nog met
grote moeite borstvoeding heeft afgekolfd, komt er om een uur of elf een eind
aan een lange en bewogen dag, met heel veel indrukken.
Schepper-Geest. Nu ik zo'n vier dagen bezig ben aan het
schrijven van dit verslag, vraag ik mij af waar ik al die jaren zo bang voor
ben geweest. Of moet ik het anders stellen? En U danken dat U mij nu de kracht
geeft om eindelijk die feiten op te schrijven, om te gaan bouwen aan een herinneringsmonument
voor mijn zoon. Prachtig om te zien hoe je zo kunt spelen met woorden.
Knutselen. Boetseren. Wegschrappen, opnieuw schrijven. Toevoegen. Anders
formuleren. Dank U wel, Logos, Woord, dat ik ook een schepper in het klein mag
zijn. Al is het dan slechts een vorm van herscheppen, terughalen uit een
redelijk ver verleden, ik kan een beetje vatten wat een echte kunstenaar
voelt bij het scheppen van een kunstwerk. Of van wat U voelde na de zes
scheppingsdagen. Bij U ging het natuurlijk in één keer goed, dat geef ik toe,
toch begrijp ik U nu wat meer. Waar ik me trouwens ook over verwonder is het
feit dat alle dingen die een mens in zijn leven meemaakt, deel uit blijven
maken van zijn bestaan. Door deze woorden neer te schrijven gaat er, niet
alleen bij mij, maar bij allen die het nog zullen lezen, een stuk sluier weg
van voor hun geheugen, en zullen ze zich zelf ook weer alle details herinneren.
Zoiets hoor je ook vaak over mensen die plotseling denken aan het eind van hun
leven te zijn gekomen, door een ongeluk of wat dan ook, wat ze op het randje
van de dood overleven. Ze zien in een flits, een split-second hun hele leven
aan zich voorbijgaan. Met alle belangrijke dingen, gebeurtenissen, maar ook de
woorden of gedachten bijvoorbeeld die anderen hebben gekwetst. Verbazingwekkend
hoe de geest van een mens in elkaar zit, geschapen door Uw almacht. Zoiets tastbaars
als een lichaam is al zo verbazingwekkend ingenieus opgebouwd, laat staan de
menselijke geest met zijn gedachten, gevoelens, herinneringen etc. Hoe groot
is Uw Majesteit, hoe wonderlijk zijn Uw werken ....
Zondag 30 december 1990
De andere dag worden we om 6 uur wakker. Om kwart voor
acht doet Ada voor het eerst de jongens in bad, waarna we gaan eten. Om 9 uur
vertrekt ze met Gerda naar het ziekenhuis. Nathaniel is net uit bad als ze
aankomen, en hij heeft een klein beetje zelf gedronken, uit een flesje. Ook bij
Ada drinkt hij nog een beetje, waarna hij de rest van zijn voeding via de sonde
krijgt toegediend.
Ondertussen wordt in de kerk afgekondigd dat Nathaniel in
het ziekenhuis is opgenomen. En er wordt voor hem gebeden, ook later in de
avonddienst door de gastpredikant, ds. Pieters.
's Avonds om 9 uur ga ik zelf met mijn moeder naar het
ziekenhuis. Ik geef hem 25cc voeding met zijn flesje, 15cc gaat weer door de
zuster via zijn sonde. De voeding van 6 uur, wordt verteld door de zuster,
heeft hij helemaal zelf opgedronken. Voor het eerst een volledige voeding op
eigen kracht dus. Hij ligt later met wijd open ogen in zijn bedje te kijken. Te
luisteren, zo lijkt het wel.
Om kwart over tien gaan we weer naar huis.
Een vreemde zondag. Niet de gebruikelijke gang naar de
kerk. Veel heen en weer gerij. Maar zonder een baby in huis, die er wel bij
hoort. Aparte, geladen stilte. En waar is God?
Maandag 31 december 1990
Ada gaat die morgen om half negen al naar het ziekenhuis
met Gerda. Nathaniel heeft die nacht om 3 en om 6 uur zelf een fles
leeggedronken. Ada doet hem voor het eerst zelf in bad. Als ze net terug is,
belt om 10 uur dokter Ceelie, dat Nathaniel om elf uur in het ziekenhuis in
Rotterdam moet zijn. Hij zal met een ziekenauto vervoerd worden, om hem goed
op temperatuur te houden. Ik ga alleen. Omdat ik eerst nog de auto van mijn broer moet halen,
niet bekend ben in Rotterdam, en niet meteen de goede afslag neem, ben ik pas
tegen half twaalf in het Sofia Kinderziekenhuis. Nathaniel is daar al, en wordt
met een flesje zoet gehouden door de meegereisde coassistent Edsel, uit het
Refaja ziekenhuis.
Na een uitgebreide echo van zijn hart, en een daarop
aansluitende discussie tussen professor Hess, dokter Frohn, en co-assistent Edsel,
wordt de diagnose gesteld. Nathaniel heeft een ernstige hartafwijking. Met
behulp van een schetsje maakt dokter Frohn me duidelijk wat er aan de hand is.
Om dat te begrijpen moet eerst de normale werkwijze van
het hart worden uitgelegd. Een hart bestaat uit vier gedeelten. Allereerst is
er een rechter- en een linkerhelft, welke ook weer zijn verdeeld in een
boezem en een kamer.
De ene helft van het hart fungeert als pomp voor de
zogenaamde kleine bloedsomloop, die zorgt voor het transport van zuurstof naar
en van de longen; het bloed dat vanuit de kamer naar de longen gaat voert zuurstofarm
bloed af, het bloed dat van de longen weer teruggevoerd wordt naar de boezem
voert zuurstofrijk bloed aan.
De andere helft van het hart, dat ook meestal groter is,
zorgt voor de doorbloeding van het gehele lichaam. Deze grote bloedsomloop
voorziet alle slagaderen van zuurstofrijk bloed, alle aderen brengen het zuurstofarme
bloed weer terug naar de boezem.
Tussen de kamers en de boezems zitten kleppen, die bij
normaal functioneren bij elke hartslag open en dicht gaan. Ze kunnen slechts
één kant op opengaan, wat verhindert dat het bloed kan terugstromen.
Nu komt het wel meer voor dat een klep niet goed
functioneert, waardoor het bloed makkelijker terugstroomt, en het hart een
grotere inspanning moet leveren om toch aan de normale bloedvraag te kunnen
voldoen. Het is dan meestal ook zo, dat er meer vocht in de longen komt. Dat is
overigens weer met medicijnen op te lossen, zgn. plaspillen.
Bij Nathaniel is de conclusie dat hij helemaal geen
kleppen heeft op sommige plekken, terwijl andere niet goed aansluiten, en dus
niet dicht kunnen. Tussen zijn rechter- en linker-boezem is echter in het
geheel geen afscheiding. Daar zit een groot gat. Daardoor lopen bij hem de
grote en kleine bloedsomloop door elkaar heen, waardoor zijn hart op
topsnelheid moet werken. En zijn longen zich vullen met vocht. Daarom was de
foto zaterdag dus ook zo wazig.
Men noemt deze afwijking van het hart, als ik het goed
begrepen heb, een links-rechts-shunt.
Tot zover een nogal technische uitleg van de werking van
het hart. De dokter vertelt dat een en ander wel te opereren zal zijn, maar dat
Nathaniel eerst nog verder zal moeten groeien. Tot die tijd kan hij in het
Refaja-ziekenhuis verzorgd worden. Als hij ongeveer een half jaar oud zal zijn,
kan hij in Dijkzigt geopereerd worden. Dit zal wel een zware en moeilijke
operatie worden, een zgn. openhartoperatie, waarbij hij aan de hart-longmachine
zal moeten. Maar er is dus duidelijk wel hoop voor hem.
Hoewel ik het allemaal goed begrijp, en er een heleboel
verschijnselen verklaarbaar worden, kan ik de reikwijdte van de uitleg niet
helemaal overzien. Het valt me bij het beluisteren van al die mededelingen op,
dat ik helemaal niets voel. Ik heb een kind in mijn armen, dat rustig slaapt,
ik luister naar de woorden van iemand die er verstand van heeft. Maar wat betekent
dat nu allemaal voor hemzelf, en voor ons? Moet ik nu geschokt zijn door deze
zware handicap? Of bang voor alle gevaren, moeilijkheden en voetangels die er
nog kunnen komen? Alle dingen die fout kunnen gaan? Of moet ik juist blij zijn
dat er hoop is?
Na gekeken te hebben hoe Nathaniel, nog steeds rustig, in
een couveuse in de ziekenwagen verdwijnt, en vertrekt richting Dordrecht,
stap ik om half één weer naar buiten. Met het idee, dat ik hier wel in een erg
kille, onpersoonlijke fabriek ben geweest. Of ligt dat idee meer aan mezelf,
aan mijn eigen, onbeantwoorde vragen?
Here der Heren. Ik wil U echt niets kwalijk nemen. Ik
weet dat U de mens volmaakt heeft gemaakt. En dat de cijfers uitwijzen dat er
1500 keer per jaar wel eens iets mis gaat bij de geboorte van een kind, ligt
niet aan U. In de eerste maanden van de zwangerschap kan er van alles
scheefgroeien, door voeding, of misschien wel verkeerde bewegingen, bepaalde
stoffen in het lichaam, erfelijke eigenschappen. Ik begrijp best dat dit
allemaal voor een groot deel zaken zijn die we zelf in de fout hebben laten
lopen. En dat de wetenschap, ondanks alle vorderingen waar zij zo trots op
is, niet alles weet of kan verklaren, en zeker niet alles kan wat zij wil. Ik
weet van andere mensen met andere problemen. Ik weet van het bestaan van
gehandicapte kinderen. Maar, God des levens, laat dit kind niet van ons
heengaan. We hebben het zo lief, ook al hebben we hem nog maar een paar dagen
kunnen zien. Ook al heeft hij dit gebrek, we hebben hem lief. We zijn niet
opstandig tegen U. Maar vragen U eerbiedig om bijstand. Deze lange maanden
die we hebben te gaan. Met alle zorgen die ons kunnen omringen, alle gevaren
die hem kunnen bedreigen. We kunnen U niet bidden om genezing, maar wilt U wel
de handen van de doktoren zegenen, gebruiken, sturen. En geef ons hoop en
moed, en draag ons hier doorheen. We hebben het zo nodig.
Bij thuiskomst valt er een heleboel uit te leggen aan de
anderen.
Als we om half twee naar het Refaja ziekenhuis bellen, is
Nathaniel weer terug. We maken een afspraak voor een gesprek met dokter
Ceelie, morgen om 12 uur, een en ander naar aanleiding van het onderzoek van
vanmorgen. En we bellen met diverse mensen om ze van de uitslag op de hoogte
te stellen.
Zoals vanmorgen met de zusters en de dokter is
afgesproken, gaan we die avond om half zes met de andere kinderen naar het
ziekenhuis. Bij wijze van uitzondering mogen ze er allemaal bij. Zij hebben
hun broertje tenslotte al sinds zaterdagmorgen niet meer gezien. Ze zijn
allemaal onder de indruk als ze hem zien, met een slangetje door zijn neus, en
in een glazen bedje liggend. Hij heeft weer gehuild. Hij drinkt zelf 20cc. Een
uur zijn we zo met zijn allen bij hem. Weer een aantal foto's genomen, ook van
de andere jongens. Als we weer vertrekken, gaan we bij de ouders van Ada
koffie drinken. Het is tenslotte oudejaarsavond ....
1 januari 1991
Een nieuw jaar, een nieuw begin. Wat zal het ons brengen?
Aan zorgen? We weten het niet. Zoals altijd is de toekomst verborgen, en dat is
waarschijnlijk maar goed ook. Zouden we het aankunnen, als het anders was?
Om kwart voor twaalf zijn we in het ziekenhuis. Nathaniel
drinkt 20 gram rechtstreekse borstvoeding i.p.v. afgekolfde moedermelk!
"Ouders waren hier heel gelukkig mee", vermeldt het verslag van de
zusters (officieel: "Verslag geneeskundige zorg"). De rest van zijn
voeding, inmiddels verhoogd naar 50 gram per keer, krijgt hij via de sonde.
Ondertussen komt dokter Ceelie erbij, en legt nog eens uit wat de uitkomst van
het onderzoek is. Hij beantwoordt zo goed mogelijk onze vragen. Het is een
prettiger gesprek dan de dag ervoor in het andere ziekenhuis. Pas twee uur
later gaan we terug naar huis.
's Avonds ga ik met mijn schoonmoeder naar het
ziekenhuis. De voedingen gaan naar 55 cc, 8 voedingen per dag. Nathaniel heeft
een sterke zuigbehoefte, wat wel opvallend is, gezien de eerste dagen dat hij
absoluut niet wilde drinken. We geven hem daarom een fopspeen. Bij de andere
kinderen zijn we daar nooit aan begonnen. Nu is dat anders, omdat hij, elke
keer als hij huilt, doodmoe wordt van de inspanning.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten